Sprookjes eindigen niet altijd zoals je verwacht. Op Vertel een Sprookjedag deelt Suzan dit prachtige sprookje over twee broers, waarvan eentje iets wat niemand anders kon; hij kon vergeten wat hij had geleerd, hij kon terugreizen in de tijd.
Er zijn broers die voor je opkomen, ruzie met je maken, of waarmee je uren kunt spelen. Er zijn vervelende broers, of juist hele lieve. Je hebt oudere en jongere. En er zijn broers die lijken op kleine sprookjesfiguren. Verhalen zijn ze geworden, die je meedraagt in je hoofd. Mijn broertje was zo’n verhaal, of misschien moet ik wel zeggen: ís, want ze zeggen dat verhalen nooit verloren gaan. Ik zal je over hem vertellen.
Hij werd geboren toen ik net was begonnen op de kleuterschool. Dit is wat ik mij daarvan herinner: ik zit op de bank in de woonkamer, en hij wordt als een verfrommeld, stevig pakketje op mijn schoot gelegd. Hij is groter dan ik had gedacht. Ik kijk naar zijn dichtgeknepen ogen en weet direct dat ze gelijk hebben: dit is mijn broertje. Jarenlang heeft de foto van dat moment met stukjes tape op mijn kast gehangen. Nu ben ik hem kwijt. Het is niet erg; het beeld zit in mijn hoofd. Keurig opgeborgen in het kleine kamertje vol Jonas-dingen, want zo noemden mijn ouders hem: Jonas.
Jonas was niet alleen groter dan ik had verwacht, maar ook rustiger. Mijn ouders haalden opgelucht adem, want hij bleek een goede slaper. In het begin was dat eigenlijk een beetje saai. Hij sliep uren achtereen. ’s Ochtend als ik naar school ging, sliep hij. ’s Middags, als ik gehaast de trap op rende om hem een kus te geven, sliep hij. Het werd pas leuk, toen hij begon te lachen. Zijn eerste glimlach viel samen met de eerste lentezon, en was helemaal alleen voor mij bedoeld. Niemand was erbij, dus ik heb het nooit kunnen bewijzen, maar ik weet het zeker: hij lachte.
En na die eerste lach, zijn mijn Jonas-herinneringen als de sprongen van een platte steen die je op vakantie in het water ketst. Wel zo’n goede worp; waardoor de steen een flink aantal keer het water raakt, voordat hij uiteindelijk met een zachte plons in de diepte verdwijnt. Tenminste, als alles gaat zoals het hoort, maar daar zijn we nu nog niet. Eerst die sprongen.
Hij ging lopen, legde zijn handjes voorzichtig op de rand van de lage tafel, trok zich op en zette een stap. Enthousiast ging ik naast hem zitten en strekte mijn armen. “Kom maar”, riep ik. Hij liet los, zette twee stappen en viel met zijn gezicht tegen de tafelrand. Vol schuldgevoel ging ik die avond slapen, nadat ik de blauwe plek op zijn kin had geprobeerd weg te poetsen met mijn nieuwe gum. Gelukkig probeerde hij het drie dagen later opnieuw, dit keer hield ik mijn armen beschermend om hem heen.
Nog meer sprongen. Rakelings over het water scheerde mijn broertjes steen. De eerste keer dat ik een spelletje memory met hem speelde en hem liet winnen, al vond ik dat zelf best moeilijk. Of die ene vakantie, waar ik hem in het zwembad voortduwde in een bootje. En als vanzelf kom ik dan altijd weer uit bij die ene dag dat hij voor het eerst mijn naam zei. Voor een ander misschien wel niet te verstaan, maar: hij zei het. En het is jammer dat je geluiden niet kunt opslaan. Niet echt tenminste. Ik weet namelijk dat hij daarna al snel leerde praten, maar ik weet nu niet meer hoe zijn stem klonk.
Ik denk ook dat dit komt omdat het juist zijn stem was, die hij als eerste weer verloor. Het moment dat het verhaal van mijn broertje een sprookje werd, maar niemand dat nog wist. Ik ook niet. We stonden er niet bij stil, dat hij zijn pas geleerde stem zomaar kon verliezen. Alsof dat zo gemakkelijk is. Ik heb het daarna nog vaak getest, dan probeerde ik bijvoorbeeld te vergeten dat een tomaat, tomaat wordt genoemd. Het is me nooit gelukt, maar Jonas wel. En niet alleen het woord tomaat, ook mijn naam.
Zo ging het verder. Op een dag wist hij niet meer hoe hij de memory-kaartjes moest omdraaien. Ik deed het hem voor, maar dat had niet zoveel zin, want hij kon de plaatjes niet onthouden. Het werd steeds moeilijker voor hem om rechtop te blijven zitten. De eerste keer was dat nog wel grappig, gleed hij ineens vanaf zijn stoel onder de tafel, maar de tweede keer werd er niet meer gelachen. En dat was dan ook het punt, vanwaar iedereen begreep dat mijn broertje een sprookjesfiguur was geworden, of misschien wel altijd was geweest.
Hij kon iets wat niemand anders kon; hij kon vergeten wat hij had geleerd, hij kon terugreizen in de tijd. Waar elke steen normaal gesproken in een rechte lijn naar voren over het water schiet, besloot de Jonas-steen zich om te draaien en terug te keren.
Mijn ouders noemden het ‘ziek’, wat ik niet goed snapte, want bij ziek zijn, dacht ik aan koorts en hoesten, en toch ook wel een beetje aan lekker hangen op de bank. Jonas deed het anders. Elke dag moest ik langer op hem wachten, tot hij mij zag, mij hoorde, mij herkende. Alsof hij wel iets beters had te doen, dan rondlopen in deze saaie, grote-mensen wereld, waarin alles altijd maar hetzelfde gaat, en iedereen altijd maar hetzelfde doet. Overigens liep hij toen al niet meer rond. Hij lag, meestal op een zij. Soms ging ik naast hem zitten, en dan riep ik: “Kom maar.”
Op een dag was hij voorgoed gevlogen. Een soort omgekeerde geboorte was het, van stil, naar alles, en weer terug naar stil. Ik legde mijn armen om hem heen, keek naar zijn dichtgeknepen ogen en wist dat ze gelijk hadden. Het deed mij twijfelen, want als dit het einde was, hoe kon zijn verhaal dan een sprookje zijn? Maar, sprookjes eindigen niet altijd zoals je had verwacht. Waar iedereen altijd maar vooruitgaat, was zijn steen halverwege omgedraaid. En sprong na sprong na sprong, was hij zo weer uit het water veilig in mijn hand beland. Bijna alsof hij nooit gegooid was. Een mooie, platte steen, die ook nog eens een beetje glinsterde in de zon.
Opgeborgen heb ik hem; de Jonas-steen. In het kamertje vol Jonas-dingen in mijn hoofd. Samen met de woorden die zijn sprookje vertellen. En zo weet ik dan ook dat ze gelijk hebben: verhalen en sprookjesfiguren gaan nooit verloren.